Our website is made possible by displaying online advertisements to our visitors.
Please consider supporting us by disabling your ad blocker.

Responsive image


Tukker

Zeilschip 'De Tukker' uit Enschede

Tukker is de bijnaam die door sommige Nederlanders wordt gegeven aan Twentenaren.

Tukker komt misschien van het woord "tuk" in het Twents, dat broekzak betekent – wellicht verwijzend naar de gewoonte om met beide handen in de broekzak over straat te gaan,[1] hetgeen voor de stedeling boers overkwam. Tukker zou daarom een weinig vleiende beschrijving kúnnen zijn, ware het niet dat het woord door Twentenaren als een geuzennaam wordt gezien. Zo gebruiken fans van de Enschedese voetbalclub FC Twente het woord Tukker veel op spandoeken.

De Twentse taalkundige H.L. Bezoen legde in 1949 een verband met de kneu.[2] In de middeleeuwen was dit een uitgesproken algemeen voorkomende broedvogel van het toen heideachtige, landelijk gebied, die naar het schijnt in het Twents 'tukker' genoemd werd. Het woord kneu komt van het Brabantse 'heikneuter', dat daar de naam van dezelfde vogel was. In het Nederlands is daar de tegenwoordige soortnaam kneu van afgeleid. Dit woord 'heikneuter' zou, volgens Bezoen, pas een scheldwoord voor iemand uit het (Twentse) landelijk gebied worden toen vanaf het begin van de twintigste eeuw zijn voorganger Van Deinse als pleitbezorger van de Twentse 'eigenheid', pleidooien hield om het Twentse 'tukker' voor kneu, als 'geuzennaam' te kiezen voor Twentenaar. 'Tukker' heeft zo de betekenis van 'heikneuter' gekregen. Zelfbewuste Twentenaren discussieerden vanaf het begin van de 20ste eeuw onderling over de vraag of 'Tukker' niet een mooie geuzennaam voor een Twentenaar was. Tegenstanders vonden het woord te veel negatieve associaties hebben, anderen vonden dat het woord juist paste bij het regionalistische streven van na de Tweede Wereldoorlog om Twente een eigen identiteit te geven.[1]

Afgeleid van het woord Tukker wordt soms naar Twente verwezen als Tukkerland of Tukkerije, waarbij het laatste eerder wordt gebruikt als het om een negatieve associatie gaat.

Zo werd tukkern een Twents werkwoord, dat "kalm aan doen" of "op je gemak rondrijden" betekent. Het komt in die betekenis vaak voor in G.B. Vloedbelds Twentstalige werk Mans Kapbaarg. Het woord refereert aan de stereotypering van mensen uit Twente die zich niet zo snel druk maken. Deze stereotypen werden in de eerste helft van de 20ste eeuw, evenals eigenaardigheden van talen of dialecten, nog toegeschreven aan genetische aspecten. In Twente meende men van Saksische oorsprong te zijn. Toen hoogleraar agrarische cultuur Bernard Slicher van Bath in 1948 een lezing in Twente gaf over zijn studie naar die achtergronden, en uiteenzette dat niets in de Twent, ook niet hun taal, hen van de gemiddelde Nederlander onderscheidde, reageerde de vooraanstaande Twentse textielbaron en weldoener van de plaatselijke cultuur Jan Herman van Heek met de opmerking dat hij zich "toch Twent voelde." [1]

  1. a b c F.G.H. Löwik, De Twentse Beweging, strijd voor modersproake en eigenheid (2003). Online te raadplegen bij de Twentse Taalbank
  2. H.L. Bezoen, Tukker voor de Twent een geuzennaam, in: Twenteland, nummer 1.28 (febr. 1949), p. 1. Online te raadplegen bij de Twentse Taalbank (herpublicatie in Jaarboek Twente 1962).

Previous Page Next Page






Tukker NDS-NL

Responsive image

Responsive image